Toen de aarde bewoog

Elf jaar geleden werd Haïti getroffen door een aardbeving. Naar aanleiding van die ramp schreef ik onderstaand verhaal. Nu de geschiedenis zich herhaalt plaats ik het nog maar een keer.


Langzaam dringt het tot me door, ik ben begraven onder het plafond van ons eigen appartement en, geen twijfel mogelijk, ook onder de twee flats boven ons. Het is aardedonker. Ik voel een helse pijn in mijn rechterbeen, mijn linker voel ik niet meer. Zonder enig resultaat probeer ik mijn benen te verleggen, muurvast. Ik kan mijn armen en schouders een beetje verplaatsen, niet meer dan een centimeter of vijf naar boven, ik schat twintig, vijfentwintig centimeter zijwaarts. Links iets verder dan rechts. Ik hoor gegil, meen de stem van mijn bovenbuurvrouw te herkennen. Ik hoor geschreeuw van verder weg, vreemde stemmen die vervormd tot mij komen. Wat ze zeggen weet ik niet. Ik voel dat mijn gezicht onder het stof zit, wil drinken maar heb niets om te drinken, wil het stof uit mijn ogen wrijven maar kan er niet bij. Dan wordt het donker. Wat aardedonker leek blijkt dus nog erger te kunnen. Maar ik zie daardoor wel een lichtpuntje, waar licht door kan, hoe weinig ook, kan ook lucht door.

We hebben heerlijk gewandeld over de boulevard. Wat een schat van een meid is ze toch, Marie-Louise. Nooit geweten dat ik zo verliefd kon worden. Ze is niet alleen mooi maar heeft ook humor, en als het moet kan ik goed met haar praten. Heel anders dan die domme wichten, goed voor een verzetje, voor een nacht. Het klinkt misschien arrogant maar ik ben beslist een knappe verschijning. Op de sportschool heb ik mijn lichaam opgebouwd tot dat van een jonge god en met een bijna afgeronde studie Economie zullen ze me zien als een aantrekkelijke partij. Ik weet het, ik heb alles mee. En ik heb sinds drie weken Marie-Louise, het leven kan niet meer stuk. De stilte van de nacht werkt verdovend.

De bovenbuurvrouw hoor ik niet meer, de stemmen buiten zijn verdwenen. Heb ik geslapen? Heb ik mijn bewustzijn verloren? Hoelang? De pijn in mijn rechterbeen wordt doffer. Ik probeer te bedenken hoe ik me uit deze beknelling kan bevrijden maar zie geen oplossing. Omdat mijn benen vastzitten en mijn borst en armen nauwelijks ruimte hebben om te bewegen kan ik geen kracht zetten, Langzaam dringt het besef tot me door dat ik afhankelijk ben van anderen. Maar wie? Wie weet dat ik hier lig? Marie-Louise was hier maar ik hoor of zie haar niet. Ik probeer contact met haar te krijgen maar ze antwoord niet. Is ze hier nog wel, was ze even weg? Ik weet het niet meer. Mijn moeder dan, die ging vlak voor de beving nog naar de markt. Die zal weten dat ik hier ben. Als ze tenminste nog leeft. Ik ben vast niet het enige slachtoffer. Positief denken, volhouden, hoop doet leven. Dorst, ontzettend veel dorst en honger. Er is niets, ik kan nergens bij. Help me, alsjeblieft, vind me, help me hieronder vandaan. Ik probeer te schreeuwen maar hoor mijn eigen stem niet. Dan zak ik weer weg in een onrustige slaap.

“Marie-Louise, blijf bij me”. Wanhopig schreeuw ik haar toe. Ze zwaait maar drijft onverbiddelijk weg. “Ik kan niet, vandaag niet” schreeuwt ze: ” maar eens zal je weer bij me zijn”. “Mama, hou haar tegen!” Maar mijn moeder schudt haar hoofd, “dat gaat niet jongen, ik kan niet bij haar komen, de stroming is te sterk en je zou mij ook verliezen. Is dat wat je wilt?” “Neen, natuurlijk niet, mama, maar ik wil Marie-Louise”.

Opnieuw hoor ik stemmen buiten. Veel geschreeuw maar geen angstkreten. Mensen zijn in de buurt op zoek naar mij, naar anderen ook waarschijnlijk. Ik probeer weer te schreeuwen, slechts een licht gepiep verlaat mijn door het stof beschadigde keel. Weer die machteloosheid, dat volledig overgeleverd zijn aan anderen. Ik probeer helder te denken, zoek afleiding in nutteloze problemen, sla aan het rekenen, enkel om mijn hersenen bezig te laten zijn, enkel om afleiding voor het nodeloos gepieker te zoeken. Wat heb ik aan een getraind lichaam nu ik mijn kracht niet kan gebruiken? Wat heb ik aan mijn universitaire opleiding? Met het oplossen van economische vraagstukken til ik het beton niet van mijn benen. Het vermoeit me zodanig dat ik weer wegzak, of raak ik weer bewusteloos?

Vaag zie ik de schimmen aan de overkant van de rivier. Ik zwaai naar de veerman.”Chador, ik ben hier, vaar me over naar Hades, uw schimmenrijk. Ik kan niet bij mijn portemonnee nu, kan me niet bewegen. Maar eenmaal aan boord zal ik betalen.” De veerman haalt zijn schouders op, keert zonder mij de pont van de wal. “Het is te vroeg voor jou, je mag nog niet mee!” Dan ontwaar ik Magere Hein. Hij loopt naar me toe, de zeis op de schouder. “Ik ben er klaar voor, neem mij mee”. Maar ook Magere Hein haalt de schouders op, “ik heb er hier genoeg te halen, je wacht maar netjes je beurt af!”.

Ik ben het benul van tijd volledig kwijt. De stemmen buiten duiden op dag, de stilte op nacht. Maar hoeveel dagen en nachten lig ik hier al. Ik weet dat ik van tijd tot tijd bewusteloos ben, niet hoelang. Ik krijg moeite met helder denken, kan me niet meer concentreren op de nutteloze vraagstukken die ik probeer op te lossen. Gedachten komen en gaan zonder afgemaakt te worden. Dit voelt niet goed, ik moet proberen helder te blijven. Ik moet sterk zijn. Toegeven is sterven, ik ben te jong en te levenslustig om te sterven. De honger zeurt maar dat went, de dorst, dat is veel erger. Mijn lippen zijn gebarsten, mijn hele lichaam schreeuwt om vocht. Om me heen slechts de klamme hitte.

“Mama, hou vol, ik haal je eruit.” Ik duik in het vuile water van de haven en met een paar forse slagen bereik haar. Mama kan niet zwemmen. Met moeite houd ik haar hoofd boven water. Ik probeer met haar naar de kant te zwemmen maar mis de kracht. Ik moet volhouden. Gelukkig grijpen een paar sterke handen haar, nemen het van me over. Gered! Mama dankt God voor de goede afloop, ik verlies al mijn vertrouwen in Hem. Wat is dat voor een God die een veertienjarige jongen tot bovennatuurlijke krachtsinspanning dwingt om zijn moeder te redden? Gezang dringt langzaam tot me door, psalmen en gebeden. Ik meen de stem van mijn moeder te herkennen. Heb ik de strijd opgegeven? Is dit de hemel? Heet moeder me daar welkom?

Ik hoor honden blaffen, kan me niet herinneren dat dat eerder gebeurde sinds de aardbeving. Zijn er dan ook honden in de hemel? Ik hoor stemmen, dichtbij, in een mij onbekende taal. Dan, plotseling, is het licht, oogverblindend licht. Engelen in oranje overals lachen me toe, ik weet het zeker, dit is de hemel. Ik voel vocht aan mijn lippen, nectar moet dat zijn. Voorzichtig graaft men me verder uit, wordt het plafond van mijn benen getild. Op een brancard dragen de engelen me naar buiten, naar mijn moeder die zich huilend over me buigt. ‘Je hebt het gered, mijn jongen, zeven lange dagen heb ik voor je gebeden, je hebt het gered”. “We waren net op tijd, je hebt geluk gehad” zeggen de reddingswerkers.”

Mijn linkerbeen moet geamputeerd worden, mijn rechter knie is verbrijzeld. “Je hebt geluk gehad?, zeggen de artsen. Misschien hebben ze gelijk, heb ik geluk gehad. Maar Marie-Louise heeft het niet gered en ik zal mijn verdere leven gehandicapt zijn. Voorlopig kost het me moeite dat geluk te herkennen.

Geef een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.