De westenwind pal tegen. Wilgen buigen nederig hun nog volle kruin. Even verder jammert een rijtje populieren. De wipmolen draait op volle kracht. Een ooievaar zoekt de thermiek, zuinig met de krachten. De buizerd lijkt een prooi in het vizier te hebben. Waterhoentjes dobberen op het rimpelende water in de wetering.
Bij de boerderijen staan kistjes fruit, appels en peren te kust en te keur. Het zijn veeboeren hier, de fruitbomen zijn vooral voor de sier geplant. Hoogstam, niet geschikt voor de snelle commerciële pluk. Ik neem wat goudrenetten mee, doe de muntjes gepast in het daartoe dienende blikje. De kalebassen laat ik liggen.
Er zijn stukken waar ik met moeite de fiets recht kan houden, windvlagen in de flank spelen me parten. En dan, even verder hoef ik nog nauwelijks te trappen, word ik gedragen door de wind. Ik hou van dit weer, ik hou van dit land.
Wat een prachtige beeldende zinnen!
Alsof je mee fietste?
Inderdaad alsof ik erbij was…
Dat zal de schilder in mij zijn