“Hoi, ijs, we kunnen schaatsen! ”
Maar dan moet je wel schaatsen hebben. Ik zal een jaar of acht, negen zijn geweest.
“Ga maar eens bij je peettante vragen”, er was thuis geen geld voor dat doet uitspattingen en tante Bertha, een oudere zus van hem was inmiddels uit de kleine kinderen. Niet gevraagd is altijd mis.
Ik naar de Oudemansstraat, niet ver van waar we woonden.
“Wie is er nu weer dood”, snauwde tante. Verbouwereerd stotterde ik, “ik moest van papa vragen of u nog oude schaatsen had”.
“Ach, jochie”, duidelijk geschrokken,”ik gaot effe zoeku”.
Trots kwam ik met mijn friese doorlopers,met van die oranje veters thuis. Ik kon schaatsen!
In die tijd had lang niet iedereen telefoon, laat staan dat we over communicatiemiddelen als vandaag de dag beschikten. Een paar weken voor de beschreven anekdote plaatsvond had mijn vader een overlijdensbericht bij zijn zus gebracht.
Schaatsen heb ik nooit geleerd.
Van mij dus geen anekdotes …
Winterse groet,
Ik heb nooit goed kunnen schaatsen
De verwarring is dus te begrijpen. ‘t Mens hield haar hart al vast. Ik heb nooit leren schaatsen en eerlijk gezegd trekt het me ook niet erg aan.
Nu begrijp ik het maar als kind van acht niet