Kastanjes

“Ga jij nu maar naar de kerk anders kom je nog te laat. Ik pas wel op de kleine meid. Ook mijn zeven kinderen hebben alle kinderziektes gehad, dit gaat ook wel over.” Maar daar is oma eigenlijk helemaal niet zo zeker van, het meisje is er slecht aan toe. Ze dept het gezichtje, de koorts is hoog.

Op de deel hoort ze een hoop lawaai. Wat kan dat zijn? Het kerkvolk zal toch al niet terug zijn? De paarden steigeren onrustig. Dan ziet ze oplaaiende vlammen en daar omheen dansende witte wieven. Oma smeekt de boerderij te sparen maar de wieven zeggen dat ze niet bang moet zijn, op hun moet vertrouwen.

Dat is nog niet zo makkelijk, de vlammen komen al tot de spanten van het rieten dak en de witte wieven beginnen kastanjes te poffen.

Maar het dak vat geen vlam. De oudste van de witte wieven zegt: “Zie je wel, je kunt ons vertrouwen. Kook maar gauw een papje van kamilleblad en geitenmelk en leg dat aan de voeten van je kleindochter, dat scheelt straks een hoop ellende”.

Het meisje ligt te rillen onder de paardendekens. Oma zoekt snel wat blad en melkt een geit. Ze smeert het papje op de voeten van de zieke.

Een uurtje later huppelt het kind weer door het huis, alsof er niets aan de hand was. Opgelucht loopt oma naar de deel om de witte wieven te bedanken. Maar er is niets te zien, geen vuur, geen witte wieven. Alleen de zoete geur van gepofte kastanjes herinneren haar aan de wonderlijke gebeurtenis.

Geef een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.